Taraxacum Nederland

Systematiek


Prof.dr. J.L.van Soest (1898- 1983)

 

 

Prof.J.L.van Soest was de eerste Nederlander die echt serieus een studie maakte van de Nederlandse paardenbloemen.Van Soest was geen professioneel botanicus, maar werkzaam als electrotechnisch ingenieur en later als directeur aan het Physisch Laboratorium van de toenmalige PTT  in Den Haag.

               Herfstbloeiende paardenbloem Taraxacum serotinum (Waldst. & Kit.) Fisch.

Hij bracht het paardenbloemonderzoek,voornamelijk in zijn vrije tijd, tot op zeer grote hoogte in zowel Nederland als ver daarbuiten. Van Soest was een zeer ervaren florist en zijn werk begon dan ook met het in kaart brengen van de vormenrijkdom van de paardenbloemen in Nederland. In de flora's van voor de jaren dertig van de vorige eeuw werd er steeds maar een soort vermeld en dan ook vaak met enkele ondersoorten. Zo staat er in de Schoolflora voor Nederland van Heukels en Wachter van 1934 als enige soort Taraxacum officinale Weber met de drie ondersoorten, te weten subspecies palustre, subspecies officinale en subspecies levigatum.


   Taraxacum ciliare van Soest (Sectie Palustria)

Van Soest bracht door zijn grote werklust en scherp inzicht in zijn tijd een ommekeer in het denken over de vormenrijkdom binnen de paardenbloem. De discussie of het nu wel niet echte soorten zijn duurt tot heden ten dage 2018 voort. Die discussie heeft tot niets geleid eerder een sterke achteruitgang van kennis. De biodiversiteit binnen de paardenbloem is zo groot, maar we zijn al zoveel kwijt. Er is nog zoveel onkunde wat betreft de kennis binnen de paardenbloem.

In 1939 verschijnt de eerste uitvoerige Taraxacum publicatie van Johan van Soest in het Nederlandsch Kruidkundige Archief en hierin karakteriseert hij de kennis van de paardenbloem in ons land met de volgende woorden:

 " Van de paardebloem, het stiefkind van de Nederlandsche Floristiek, bezitten de herbaria weinig en vaak slecht verzameld materiaal onder het motto 'een  paardebloem is een paardebloem'; en toch zijn er in Nederland vele soorten, die niet minder verschillen dan Veronicasoorten onderling."

Van Soest  geeft in zijn bovengenoemde publicatie ook de eerste moderne indeling van de Nederlandse paardenbloemen; deze gaat vergezeld van een determinatietabel voor de secties.Van Soest volgt hierbij H.Dahlstedt uit Stockholm. Van Soest noemt hierbij de volgende secties Vulgaria,Palustria, Obliqua, Dissimilia en Erythrosperma en vermeldt voor deze groepen 13 soorten.

De verdienste voor de Nederlandse floristiek door Van Soest gelden niet alleen voor Taraxacum maar ook voor het geslacht Hieracium.

 

De samenwerking tussen Van Soest en Arie Hagendijk en Henk Zevenbergen  aan het einde van de jaren zestig van de vorige eeuw, was een verder uitbouw van de systematiek binnen Taraxacum in Nederland.

Deze samenwerking resulteerde in grote verzamelexcursies waarbij veel herbariummateriaal werd verzameld en het meeste van dit materiaal kwam terecht in het  'Herbarium Van Soest' Op basis van dit herbarium worden veel artikelen gepubliceerd, vooral in de Acta Botanica Neerlandica. Hoogtepunten waren de publicaties in de Flora Neerlandica. In 1975 verschijnt het deel dat de secties Obliqua, Erythrosperma, Palustria en Spectabilia omvat met totaal 42 soorten. Zeven jaar later verschijnt het omvangrijke deel van de sectie Vulgaria met 153 soorten. Totaal voor Nederland waren toen 196 soorten.

Van Soest en Hagendijk & Zevenbergen hebben hiervan 58  als soorten nieuw voor de wetenschap beschreven. Veel van deze nieuwe soorten komen ook buiten Nederland voor. Niet alle soorten zijn in Nederland bekend en er zijn nog vele nieuw te beschrijven soorten. Prof. van Soest trok zich aan het eind van de zeventiger jaren geleidelijk aan terug uit het paardenbloemonderzoek. Hagendijk en Zevenbergen gaan nu verder met Piet Oosterveld

Piet Oosterveld (1939-2016)


In 1981 ben ik begonnen met het onderzoek en verzamelen van paardenbloemen in het noorden van Nederland. Hierbij had ik in de loop der jaren vele duizenden aan herbariummateriaal verzameld. Ik nam contact op met Arie Hagendijk of zij mijn materiaal zouden willen bekijken. In het voorjaar van 1988 nam Piet Oosterveld contact met mij op voor een afspraak in Bovensmilde waar hij in de weekends meestal was. Dit was het begin van jarenlange samenwerking en ontwikkeling in het paardenbloemonderzoek binnen Nederland.Piet Oosterveld was toen ook begonnen met het kweken van de verschillende soorten in de tuin in Bovensmilde. Piet bezocht in de loop der jaren de vele typelocaties van Nederlandse soorten en verzamelde daarbij de penwortel en/of de pluizebol. De soorten werden allemaal in serie geplaatst en bijna iedere maand werd van zo'n exemplaar materiaal verzameld. Hierbij werden soorten veilig gesteld als goede soort en/of  bleek uit dat onderzoek dat een bepaalde soort binnen de variatie viel van een andere reeds bekende soort. Het kweken van paardenbloemen deed Piet ook in Wageningen en Amsterdam.

Ik heb zelf ook jarenlang paardenbloemen in mij tuin te Noordwolde gekweekt en in serie gevolgd.

In Amsterdam werkte Piet Oosterveld samen met het Hugo de Vrieslaboratorium waar de nieuwste tecnieken werden los gelaten op de paardenbloemen, zoals de nieuwste moleculaire technieken als DNA-, chromosoom- en enzymanalyse. Dit onderzoek heeft tot nieuwe inzichten geleid in de genetische variatie van bepaalde groepen paardenbloemen zoals de soorten uit de nieuwe sectie Frugalia.

 Piet Oosterveld in zijn herbariumkamer te Zeist

Kweken van paardenbloemen


Door het kweken van paardenbloemen kun je relatief snel meer te weten komen over het potentieel aan morfologische variatie waarover de verschillende soorten beschikken. In het algemeen kun je al na 6 weken van opkomst van het zaad al zien of je te maken hebt met verschillende soorten. Kweek uit zaad en kweek uit een wortel geeft meteen het verschil aan van een juveniel en een volwassen exemplaar.( Juveniel wil zeggen jonge plant en/ of zaailing).

Verschillende bladstadia zijn binnen een soort per maand verzameld

Omdat er verschillende omstandigheden kunnen optreden (wortelvraat, bladvraat en parasieten) die de morfologie sterk kunnen veranderen is het belangrijk om van een soort meerdere planten naast elkaar te zetten. Op die manier kun je de normale habitus selecteren van een soort.

      Piet Oosterveld is in begin 1980 begonnnen met het kweken van paardenbloemen in Bovensmilde.

Verschillende soorten werden als zaailingen per 15 stuks in een houten groentekistje geplant. Om de ontwikkelingsreeks vast te leggen werd vanaf oktober iedere maand een plant afgesneden en als herbariummateriaal gedroogd. In de bloeiperiode ( april-mei) zijn de gesneden planten vanuit de wortel weer "normaal " uitgelopen. Je hebt nu verschillende stadia bij elkaar en binnen de sterk afwijkende bladmorfologie kunnen een aantal synoniemen worden vastgesteld.

Vermoedelijk zijn  verschillende paardenbloemen beschreven uit situaties waarbij strikt  lokaal iets bijzonder was gebeurd.

Studiekring Taraxacum

In 1992 werd op mijn initiatief de Studiekring Taraxacum opgericht met het doel floristen met interesse voor paardenbloemen te verenigen. Ieder jaar waren er excursies en bijeenkomsten.

Paardenbloem excursie Studiekring Taraxacum in de tuinen van Karst Meijer te Noordwolde-Zuid. vlnr Karst Meijer, Rense Haveman, Arie Hagendijk,Henk Jager en Piet Oosterveld.

Ter verspreiding van de taxonomische kennis van paardenbloemen is er geen beter middel dan het verzamelen van exsiccaten.  Er werden per gebied van iedere gevonden soort een exsiccaat verzameld van 15 exemplaren. Zo werd per gebied de Taraxacumflora goed in kaart gebracht en vastgelegd in herbariummateriaal.

   Voorbeeld van een etiket zoals die werd gebruikt bij de Exsiccata Studiekring Taraxacum

In het veld voor het verzamelen van paardenbloemen met o.a Piet Oosterveld, Karst Meijer, Henk Zevenbergen en Hans den Nijs.

  Piet Oosterveld in actie voor het verzamelen van paardenbloemen